Hoofdstuk 9, tekst 4D: Nachtelijke paniek
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 Nauwelijks waren we gaan zitten en/of (daar was) nacht niet zoals zonder maneschijn of bewolkt, maar zoals in afgesloten ruimten met het licht uit. Je had gegil van vrouwen kunnen horen, van kinderen angstkreten, geschreeuw van mannen. Sommigen probeerden met hun stem hun ouders te zoeken, anderen hun kinderen, weer anderen hun echtgenoten, (en) probeerden ze te herkennen aan hun stemmen. Sommigen klaagden over hun lot, anderen over dat van hun familie/de hunnen. Er waren mensen die uit vrees voor de dood om de dood smeekten. Velen hieven hun handen naar de goden, meerderen verklaarden dat er nergens meer goden waren en dat dit 5 de eeuwige en laatste nacht voor de wereld was. En er ontbraken geen mensen die met verzonnen en gelogen verschrikkingen de echte gevaren aandikten. Er waren mensen die berichten dat in Misenum dit (gebouw) was ingestort, dat (gebouw) in brand stond, niet naar waarheid, maar aan mensen die het geloofden. Het werd een beetje licht, hetgeen ons geen
dag, maar een aanwijzing van naderend vuur (toe)scheen. En het vuur hield vrij ver halt. Wederom duisternis, wederom as, veel en zwaar/dik. Door herhaaldelijk op te staan schudden we deze af. Anders zouden we, als we door de as waren overdekt, zelfs doodgedrukt zijn door het gewicht. Ik zou me erop kunnen 10 beroemen dat aan mij geen klacht, geen weinig dappere uitlating is ontvallen bij zulke grote gevaren, als ik niet met een armzalige, maar toch grote troost voor onze sterfelijkheid had geloofd dat ik samen met alles, dat alles met mij ten onder ging.