Hoofdstuk 2, tekst 3a: Het verraad van Judas en het laatste avondmaal
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 Toen ging een van de twaalf weg, die Judas Iscariotes werd genoemd, naar de leiders van de priesters. En hij zei tot hen: Wat willen jullie mij geven, en ik zal hem aan jullie uitleveren. En zij stelden voor hem dertig zilveren munten vast. En vervolgens zocht hij een gunstige gelegenheid om hem uit te leveren. Op de eerste dag echter van het Paasfeest kwamen de leerlingen naar Jezus, zeggend: Waar wilt u dat wij voor u het paasmaal klaarmaken? 5 En Jezus zei: Gaat naar de stad naar iemand en zegt hem: De meester zegt mijn tijd is nabij. Ik maak bij jou het paasmaal met mijn leerlingen. En de leerlingen deden zoals Jezus voor hen heeft vastgesteld en zij maakte het paasmaal klaar. Toen het echter avond was geworden, ging hij met zijn twaalf leerlingen aanliggen. En terwijl zij aten, zei hij: Voorwaar ik zeg jullie dat een van jullie op het punt staat mij uit te leveren. En zeer bedroefd begonnen ze een voor een te spreken:
10 Dat ben ik toch niet, heer? En hij zei antwoordend: Wie met mij zijn hand in de schotel doopt, hij zal mij uitleveren. De zoon van een mens komt zoals over hem is geschreven. Wee echter voor die mens, door wie de zoon van een mens zal worden uitgeleverd: het was goed voor hem, als die man niet geboren zou zijn. Antwoordend echter zei Judas, die hem uitleverde: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zei tot hem: Jij hebt het gezegd. Toen zij echter aten, pakte Jezus het brood en zegende het en brak (het) en gaf (het) aan zijn leerlingen en zei:
15 Neemt (het) en eet (het) op. Dit is mijn lichaam. En de beker pakkend, (be)dankte hij en gaf (hem) aan hen, zeggend: Drinkt allen hieruit. Want dit is mijn bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen zal worden vergoten om hun zonden te vergeven. Ik zeg jullie echter: van nu af aan zal ik niet drinken van dit voortbrengsel van de wijnstok tot die dag, wanneer ik dat zal drinken als nieuw in het rijk van mijn Vader.