ODYSSEE 8, 285 - 299 DE PHAEAKEN
Categorie: Boek > Examenboeken > 2018: Homerus
En niet had Ares met de gouden teugels een blindemanswacht,
toen hij zag dat Hephaestus vermaard om zijn kunde ver weg ging;
(en) hij begaf zich op weg naar het huis van de zeer vermaarde Hephaestus,
verlangend naar de liefde van/met Aphrodite met de mooie voorhoofdsband.
En zij, zopas van haar vader de zoon van de zeer beroemde Cronus
komend, ging dan zitten en hij (Ares) ging het huis binnen,
en hij pakte haar bij de hand en nam het woord en sprak (tot haar persoonlijk):
"Hierheen, lieverd, laten we (van elkaar) geneten nadat we in bed gegaan zijn;
want Hephaestus is niet meer in het land, maar denk ik al
weggegaan naar Lemnos naard de onverstaanbaar sprekende Sintiërs."
Zo sprak hij, eb haar scheen het welkom (toe) om te gaan slapen.
Toen/nadat zij beiden in bed ggaan waren, gingen ze slapen; maar rondom verspreidden
de kundig gemaakte boeien zich van de vindingrijke Hephaestus,
en niet was het mogelijk iets/een van de ledematen te bewegen noch op te tillen,
En toen dan begrepen ze , dat er geen ontsnappingsmogelijkheden meer waren.