ODYSSEE 6, 148 - 169 NAUSIKAÄ
Categorie: Boek > Examenboeken > 2018: Homerus
Meteen sprak hij het vriendelijke en slimme woord:
" Ik smeek u, heerseres, bent u nu een godin of een sterveling?
Als u een godin bent, die de wijde hemel bewonen,
vind ík u het meest lijken op Artemis, de dochter van de grote Zeus,
zowel in uiterlijk als grootte als gestalte;
maar als u een van de stervelingen bent, die op de aarde wonen,
driewerf gelukkig (zijn) uw vader en uw machtige moeder,
en driewerf gelukkig uw broers; zeer wordt dunkt me hun hart/geest
altijd verwatmd/verblijd door vreugde vanwege u,
wanneer zij zo'n (bevallig jong) meisje de dansplaats zien betreden.
Maar hij is daarentegen bij uitstek de gelukkingste in zijn hart, meer dan de anderen,
(hij) die u na u overladen te hebben met een bruidsschat mee zal nemen naar zijn huis.
Want nog nooit zag ik zo'n iemand met mjn ogen,
noch een man noch een vrouw; en schroom bevangt mij wanneer ik naar u kijk.
(Ja) eens toch zag ik bij het altaar van Apollo een dergelijke/zo'n
jonge stam/loot van een (dadel)palm oprijzen;
want ook daarheen ben ik gekomen, en veel krijgsvolk volgde mij (nog)
op die tocht waarop dan voor mij ellendig leed te wachten zou staan.
En precies zo was ik ook verbaasd, toen ik die zag, in mij hart/geest
lange tijd, omdat er nog nooit zo'n stam opgerezen was uit de aarde,
(verbaasd) zoals ik (nu), vrouwe, u bewonder en verbaasd sta en vreselijk bang ben
uw knieën vast te pakken; (maar) een moeilijk leed heeft mij bereikt. (")