Tekst ?: Caesar: De Bello Gallico II, 18-21 en 23-27
Categorie: Boek > Pegasus > Boek 1
Caesar, DBG II,18:
Dit was de aard van het terrein dat onze soldaten voor het kamp hadden uitgekozen. Een heuvel helde van de top gelijkmatig af naar de Sabis, die we hierboven vernoemd hebben. Van die rivier verhief zich een heuvel met dezelfde helling, vlak ertegenover en evenwijdig ermee. Die was aan de voet over een afstand van ongeveer 200 passen open terrein maar bebost op de top zodat er niet gemakkelijk kon worden doorheen gekeken. In die bossen hield de vijanden zich verborgen. Op de open plaats zag men enkele wachtposten van ruiters. De diepte van de rivier was ongeveer 3 voet.

Caesar, DBG II,19:
Nadat Caesar de ruiterij voorop gestuurd had, volgde hij onmiddellijk met al zijn troepen. Maar de organisatie van de marscolonne was anders dan de Belgen aan de Nerviërs hadden bericht. Want omdat hij de vijand naderde, liet Caesar volgens zijn gewoonte 6 legioenen zonder bepakking voorop marcheren. Na die legioenen had hij de tros van gans het leger geplaatst. Daarna sloten de 2 legioenen, die zeer onlangs gelicht waren, de volledige colonne af en waren ter bescherming van de tros.
Nadat onze ruiters met de slingeraars en de boogschutters de rivier waren overgestoken, leverden ze slag met de ruiterij van de vijand. Toen die zich telkens weer in de bossen bij hun strijdmakkers terugtrokken en opnieuw vanuit het bos onze soldaten aanvielen en toen onze soldaten niet verder dan tot waar het uitzicht en het open terrein reikte, de vijand (= letterlijk : degenen die zich terugtrokken) durfden te achtervolgen, begonnen ondertussen de 6 legioenen, die eerst aangekomen waren, het kamp op te slaan nadat het terrein uitgemeten was.
Toen het begin van de tros van ons leger gezien werd door degenen die in het bos verborgen waren – dat was het moment dat ze overeengekomen waren om de slag te beginnen – stormden ze, zoals ze in de bossen hun slagorde en gelederen hadden opgesteld en zichzelf moed hadden ingesproken, plots met al hun troepen vooruit en vielen onze ruiters aan. Nadat deze gemakkelijk verjaagd en in wanorde voortgedreven waren, liepen ze met ongelooflijke snelheid naar beneden naar de rivier zodat de vijand bijna tegelijkertijd en bij de bossen en in de rivier en reeds vlak bij ons gezien werd. Maar met dezelfde snelheid rukten ze op de tegenovergelegen heuvel op naar ons kamp en naar degenen die met de schansarbeid bezig waren.

Caesar, DBG II, 20:
Caesar moest alles tegelijkertijd doen : de vlag moest gehesen worden, wat het teken was dat er te wapen moest gelopen worden. Het teken moest met de klaroen gegeven worden. De soldaten moesten van de schansarbeid teruggeroepen worden. De soldaten, die een beetje verder waren gegaan om materiaal voor de wal te zoeken, moesten gehaald worden. Het leger moest in slagorde opgesteld worden. De soldaten moesten aangespoord worden en het teken (om aan te vallen !) moest gegeven worden. Tijdsgebrek en de stormloop van de vijand verhinderde een groot deel van die zaken.
2 zaken waren voor deze moeilijkheden een steun, nl. de kennis en de ervaring van de soldaten, omdat ze, geroutineerd door vroegere gevechten, zichzelf even gemakkelijk konden voorschrijven wat er moest gedaan worden, als dat ze door anderen onderricht werden. Verder het feit dat Caesar elke legaat verboden had weg te gaan van de schansarbeid en van elk legioen tenzij het kamp opgeslagen was. De laatstgenoemden wachtten helemaal niet meer op het bevel van Caesar maar regelden op eigen initiatief wat ze nodig achtten.

Caesar, DBG II, 21:
Nadat Caesar de noodzakelijke bevelen had gegeven, reed hij naar beneden om de soldaten aan te sporen, daar waar het toeval hem bracht en hij kwam bij het 10de legioen terecht. Hij spoorde de soldaten met geen langere toespraak aan dan dat ze moesten denken aan hun vroegere dapperheid, zich niet van hun stuk mochten laten brengen en de aanval van de vijand dapper moesten weerstaan. Omdat de vijand niet verder dan een speerworp verwijderd was, gaf hij het teken om de slag te beginnen.
En nadat hij ook om aan te sporen naar de andere kant was vertrokken, kwam hij de vechtende soldaten tegen. Het tijdsgebrek en de strijdlust van de vijand waren zo groot dat niet alleen om de kentekens aan te brengen tijd ontbrak, maar ook om de helmen op te zetten en de hoezen van de schilden te trekken. Ieder stelde zich op waar hij van de schansarbeid toevallig terechtkwam en bij die tekens die hij eerst zag, om geen vechttijd te verliezen bij het zoeken naar de eigen veldtekens.

Caesar, DBG II, 23:
De soldaten van het 9de en 10de legioen, opgesteld op de linkerflank, wierpen speren en dreven de Atrebaten (want die waren daar hun tegenstanders) die buiten adem waren van de afmattende stormloop en verzwakt door wonden , snel van de hoger gelegen plaats naar de rivier. Terwijl ze degenen die probeerden over te steken, achtervolgden, doodden ze een groot deel van hen dat gehinderd was, met het zwaard.
Zelf aarzelden ze niet om de rivier over te steken en terwijl ze op moeilijk terrein oprukten, dreven ze de vijand die terug weerstand bood, na een opnieuw ontbrande strijd, op de vlucht. Nadat zo ook ergens anders 2 legioenen, nl. het 11de en 8ste, los van elkaar opererend, de Viromanduers, met wie ze slaags geraakt waren, van de heuvel teruggedreven hadden, vochten ze op de oevers zelf van de rivier.
Maar bijna heel het kamp was dan aan de voor- en linkerkant zonder verdediging gelaten. Aan de rechtervleugel had zich het 12de legioen en niet ver daarvan het 7de legioen opgesteld. Alle Nerviërs haastten zich in gesloten gevechtsformatie o.l.v. Boduognat, die het opperbevel had, naar die plaats. Een deel begon de legioenen aan hun onbeschermde flank (= de rechterflank) te omsingelen, een ander deel begon op te rukken naar de top van de heuvel waar het kamp was.

Caesar, DBG II, 25
Na zijn bemoedigende woorden tot het tiende legioen vertrok Caesar naar de rechtervleugel. Daar zag hij dat zijn manschappen in nauwe schoenen zaten. Aangezien de veldtekens op één plaats bijeengebracht waren, stonden de soldaten van het 12de legioen zo dicht opeengepakt dat ze zichzelf en elkaar hinderden bij het vechten. Alle centurio’s van de 4de cohorte waren gedood, een vaandeldrager was al gesneuveld en een veldteken verloren. Van de andere cohorten waren bijna alle centurio’s gewond of gedood : zelfs de heldhaftige primipilus P. Sextius Baculus was zo erg gewond dat hij nog nauwelijks kon rechtstaan. De andere manschappen waren weinig actief, sommige soldaten uit de achterste gelederen staakten al de strijd en hielden zich buiten schot. Aan de voorkant klommen de vijanden voortdurend hogerop en ook langs beide flanken dreven ze de Romeinen in het nauw. Caesar besefte maar al te goed dat de situatie kritiek was. Bovendien had hij geen reservetroepen die hij te hulp kon sturen. Daarom rukte hij een schild uit de handen van een soldaat uit de achterhoede – hij had daar immers zijn eigen schild niet bij zich – en drong naar voren tot in de eerste linie. Hij riep de centurio’s bij naam, moedigde de andere soldaten aan en gaf hen bevel aan te vallen en zich op een grotere afstand van elkaar op te stellen om zo gemakkelijker hun zwaard te kunnen hanteren. Door zijn persoonlijk optreden kregen de soldaten nieuwe hoop en moed. En omdat iedereen onder de ogen van de veldheer – zelfs bij eigen levensgevaar – zijn uiterste best wilde doen, werd de aanval van de vijanden enigszins vertraagd.

Caesar, DBG II, 26:
Toen Caesar had gezien dat het 7de legioen dat daarnaast opgesteld was, eveneens in het nauw gedreven werd door de vijand, waarschuwde hij de krijgstribunen dat de legioenen zich geleidelijk moesten aaneensluiten en rug aan rug de vijand moesten aanvallen. Dit gebeurde en omdat ze elkaar hulp boden en niet vreesden dat ze in de rug door de vijand omsingeld werden, begonnen ze stoutmoediger weerstand te bieden en dapperder te vechten.
Intussen werden de soldaten van de 2 legioenen die in achterhoede de tros hadden beschermd, bij het vernemen van de veldslag, met versnelde pas op de heuveltop door de vijand bemerkt. T. Labienus die het kamp van de vijand had bemachtigd en van op de heuvel had bemerkt wat zich in ons kamp afspeelde, zond het 10de legioen tot steun van onze soldaten. Toen die van de vluchtende ruiters en legerknechten hadden vernomen hoe de zaken ervoor stonden en in welk groot gevaar en het kamp en de legioenen en de bevelhebber zich bevonden, zetten ze alles op alles inzake snelheid.



Caesar, DBG II, 27:
Door hun komst kwam er zo’n grote ommekeer tot stand dat onze soldaten, zelfs zij die door wonden verzwakt, neergevallen waren, steunend op hun schilden, de strijd hervatten. De legerknechten die de verschrikte vijand hadden bemerkt, gingen zelfs ongewapend de gewapende soldaten tegemoet. En ook de ruiters onderscheidden zich op alle plaatsen van de strijd boven de legioensoldaten om de schande van hun vlucht door hun dapperheid te doen vergeten.
Maar zelfs in hun bijna uitzichtloze situatie legde de vijand zeer grote dapperheid aan de dag. Toen de eersten gesneuveld waren, gingen diegenen die volgden, op de lijken staan en vochten van op hun lichamen. Nadat die gesneuveld waren en de lijken opgestapeld, gooiden ze, als het ware van op een heuvel, spiesen naar ons en wierpen de onderschepte speren terug. Zo moest men oordelen dat mensen met zo’n grote dapperheid het niet zonder reden aangedurfd hadden om de zeer brede rivier over te steken, de zeer hoge oevers te beklimmen en zich te wagen op zeer moeilijk terrein. Hun leeuwenmoed had het moeilijkste gemakkelijk gemaakt.