Hoofdstuk 11, tekst 5J: De uitwassen van de cultus (39.13, 11-14)
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 Als sommigen minder bestand zijn tegen het schandelijke gedrag en tamelijk langzaam bij de misdaad, dat zij dan als offerdieren worden geofferd. Niets als een goddeloze daad beschouwen, dat dát onder hen de hoogste godsdienstige plicht is. Dat mannen, alsof hun geest is aangetast, voorspellingen doen met het bezield heen en weer schudden van het lichaam; dat getrouwde vrouwen in de dracht van bacchanten, met loshangende haren, met brandende fakkels naar beneden stormen naar de Tiber en dat zij, na hun fakkels in het water te hebben gedoopt, ze met ongeschonden vlam eruit halen, omdat er zuivere zwavel met kalk aan zit. 5 Dat er wordt gezegd dat er mensen door goden zijn geroofd die zij vastgebonden aan een werktuig, uit het gezicht naar afgelegen grotten ontvoeren; dat dat mensen zijn die of zich niet door een eed wilden binden of niet wilden deelnemen aan misdaden of ontucht ondergaan. Dat de geweldige menigte al bijna een tweede gemeenschap is; dat er onder hen enkele aanzienlijke mannen en vrouwen zijn. Dat in de laatste twee jaar is ingesteld dat niemand ouder dan twintig jaar werd ingewijd: dat er jacht wordt gemaakt op leeftijden, verdraagzaam ten opzichte van verblinding en ontucht.