Tekst 4.11: Vlucht naar de vrijheid
Categorie: Boek > Atrium
De rovers waren eindelijk weg en er bleef daar niemand achter, tenzij het oude vrouwtje en het gegijzelde meisje. Ik stond echter (bij mezelf) na te denken over mijn naderende dood en ik werd door nog grote(<geen kleine) angst gekweld. Zo zei ik bij mezelf: "Wat sta je hier te staan, Lucius? De rovers hebben voor jou een wrede dood in petto(<voorbestemd). Wanneer ze terugkomen, zullen ze je zeker doden. Waarom zorg je niet voor je redding terwijl je nog kan? Je hebt immers ruim de gelegenheid om te vluchten, want de rovers zijn weg. Of ben je soms bang voor dat oud mens, dat je met een krachtige slag van je poot tegen de grond kan slaan? Als je vandaag niet vlucht, zal je nooit kunnen vluchten!" Dat dacht ik dus bij mezelf en ik besloot niet meer te wachten. Ik brak dan ook met een plotse ruk de riem waarmee ik werd vastgehouden en begon halsoverkop¹ te vluchten. Maar zodra het oude vrouwtje me los zag, greep ze even snel de riem en trachtte me tegen te houden en terug te brengen. Mijn naderende dood indachtig, sloeg ik haar echter met een slag van mijn achterste pot en tegen de grond. Maar alhoewel ze op de grond lag, bleef ze de riem toch vasthouden en liet zich meeslepen, terwijl ze met luide stem om de hulp van een sterkere hand smeekte. Er was daar evenwel niemand, tenzij alleen dat gevangengenomen meisje. Deze kwam meteen aangelopen en rukte de riem uit de handen van de oude Vrouw. Daarna kalmeerde ze me met sussende woorden en klom op mijn rug. Maar ik, die er niet zozeer op uit was het meisje te bevrijden maar vooral mijn eigen leven te redden, vluchtte het kamp in vliegende vaart uit en mijn poten, die de pijn niet meer voeldenº, leken veranderd (te zijn) in vleugels.