Hoofdstuk ?, tekst?
Categorie: Boek > Lingua Latina > Boek 2
Toen Marcus Cato bij zijn oom Marcus drusius leefde, zodat hij werd opgevoed door hem, kwamen bij deze, omdat hij volkstribuun was latijnse gezanten zodat zij de romeinse staat verkregen. Toen de leider van de latijnen Quintus Poppedius, de gast van Drusius, hem had gevraagd om bij zijn oom te helpen, weigerde Cato met een vastberaden gezicht. Toen het hem weer en dikwijls was gevraagd, bracht Poppedius Cato naar het hoge deel van het huis (de daK) en zei:Ik zal je naar beneden gooien, als je niet...
Zelfs zo kon een jongen er niet toegebracht worden zodat hij de latijnen gehoorzaamde.
Toen zei Poppedius: Laten wij de goden danken omdat deze zo klein is, want als hij al senator was en tegen ons zou spreken, dan zouden wij zelfs niet op het burgerrecht mogen hopen.
Later vroeg Marcus Cato, toen hij bij Sulla kwam om hem te begroeten en in de hal de hoofden van zijn tegenstanders had gezien, met een verschrikkleijke aanblik aan zijn begeleider waarom niemand de wrede tiran zo had gedood. En toen die had geantwoord dat niet de wil van de mensen, maar de mogelijkheid ontbrak, vroeg hij zeer dat hem een zwaard was gegeven.
Makkelijk, zegt hij, zal ik hem doden. Ik ben namelijk gewoon om op zijn bed te gaan zitten. Toen de begeleider had geluisterd, herkende hij de vastberaden geest van de jongen en huiverde de plan zo, dat hij hem later nooit naar Sulla bracht behalve als hij grondig gefouilleerd was. Missschien zou hij door de jongen zijn omgebracht als hem een zwaard gegeven was.
Maar als Marius zelf, de vijand en tegenstander van Sulla, op die plaats had gestaan, zou hij zeker in paniek zijn geraakt en aan zijn vlucht, en niet aan een moord op Sulla hebben gedacht.