Meno
Categorie: Auteur > Plato
M = Meno, S = Socrates
M: Hoe bedoel je dit, dat wij niet leren, maar dat wat wij ‘het leren’ noemen, herinnering is?
Kun je mij dit leren, hoe het zo is?
S: Ook zojuist heb ik gezegd, Meno, dat jij een handige schurk bent! En nu vraag jij of ik jou kan onderwijzen, ik, die niet zegt dat het leren is, maar herinnering, opdat ik meteen zelf tegen mezelf tegengestelde dingen blijk te zeggen.
M: Heus niet, bij Zeus, Socrates! Ik heb het niet gezegd met die bedoeling, maar
door het gewone spraakgebruik; maar als op een of andere manier jij kan aantonen aan mij dat het is zoals jij zegt, toon dat dan aan!
S: Maar het is niet gemakkelijk, toch wil ik bereid zijn vanwege jou. Maar roep voor mij
één van de vele slaven van jezelf daarginds erbij, wie jij ook maar wilt, opdat ik het jou door middel van die slaaf kan bewijzen.
M: Akkoord. Kom hierheen!
S: Is hij een Griek en spreekt hij Grieks?
M: Zeer zeker, en hij is in huis geboren.
S: Let op (Meno), welk van de twee mogelijkheden het aan jou schijnt, of herinnerend of lerend van mij.
M: Maar ik zal opletten.
S: Zeg mij, slaaf, weet jij dat een vierkant er zo uitziet?
Slaaf: Jazeker
S: Is dan een vierkant met al deze zijden gelijk, vier zijnde (in totaal)?
Slaaf: Zeker
S: En heeft een vierkant niet ook deze gelijke zijdes door het midden (=diagonalen)?
Slaaf: Ja
S: En zou zo’n figuur niet eventueel ook groter en kleiner kunnen zijn?
Slaaf: akkoord
S: Als dan deze zijde twee voet lang zou zijn en deze twee [voet lang], hoeveel voeten zou dan het geheel zijn?
Bekijk het als volgt: Als het hier twee voet was, daar slechts één voet, was het figuur dan éénmaal twee voeten?
Slaaf: Ja
S: Maar aangezien niet alleen hier, maar ook daar twee voet is, wordt het toch tweemaal twee voet?
Slaaf: Dat wordt het.
S: Wordt het [figuur] tweemaal twee voet?
Slaaf: Ja
S: Hoeveel is tweemaal twee voet dan? Zeg het, nadat je het berekend hebt!
Slaaf: Vier, Socrates
S: Zou er niet een vlak gemaakt kunnen worden dubbel zo groot als deze, maar wel van dezelfde vorm, met alle zijdes gelijk net zoals dit?
Slaaf: Ja
S: Hoeveel voeten zal het [figuur/vak] dan zijn?
Slaaf: Acht
S: Vooruit, probeer mij te zeggen hoe lang iedere zijde van dit nieuwe vierkant zal zijn. Want hiervan is de [zijde] twee voeten; wat is de zijde van dat andere, twee keer zo grote vierkant?
Slaaf: Het is duidelijk dat hij dubbel zo groot is, Socrates
S: Zie jij, Meno, dat ik dit helemaal niet onderwijs, maar dat ik alles vraag? En nu meent hij te weten hoeveel de zijde is van welke/waarvan het figuur acht voeten zal worden: of schijnt dat niet aan jou / toch?
M: Ja! [aan mij wel]
S: Dus weet hij het?
M: Helemaal niet!
S: Hij leidt het dus af van het feit dat ik de zijde verdubbeld heb?
M: Ja
S: Bekijk hem, terwijl hij zich alles mooi op een rij herinnert, zoals het nodig is dat hij het zich herinnert.
S: [tegen de slaaf], zeg mij; beweer jij dat er een dubbel zo groot figuur van de dubbel zo grote zijde ontstaat? Ik bedoel een vierkant zoals dit hier, niet deze lijn lang en die daar kort, maar ik maak hem in alle opzichten gelijk aan die daar, maar dubbel zo groot als deze, acht voet.
Kom op! Kijk eens of het nog steeds aan jou schijnt te zullen zijn van een dubbel zo grote zijde.
Slaaf: Ja!
S: Wordt dit dus het dubbele van deze, als wij een andere, even lange lijn plaatsen van hier?
Slaaf: Ja
S: Als we nu hier beginnen, beweer jij, zal het figuur acht voet zijn, als de vier zijden zodanig worden.
Slaaf: Ja
S: Laten we dan op deze manier vier gelijke zijden tekenen. Dus dit zou zijn waarvan jij zegt dat het acht voet moet zijn.
Slaaf: Zeker
S: Is het dan niet zo dat in dit vierkant 4 figuren zijn, waarvan ieder [figuur] gelijk is aan dit vierkant van vier voeten?
Slaaf: Ja
S: Hoeveel wordt het dan? Niet viermaal zo groot?
Slaaf: Nogal logisch.
S: Is dus dubbel zo groot het feit dat het verviervoudigd is?
Slaaf: Nee, bij Zeus!
S: Maar hoeveel keer dan wel?
Slaaf: Vier keer zo groot.

'Het slaafje is er dus door Socrates' gerichte vragen achtergekomen, dat bij verdubbeling van het vierkant de oppervlakte niet 2×4, maar 4×4 is. Socrates legt hem dan het probleem voor:"Hoe krijgen we dan een vierkant van 8 voet?".
Volgens zijn beproefde methode laat hij de slaaf concluderen, dat bij een vierkant van 8 voet de lengte van de zijden ergens tussen de 2 en de 4 moet liggen. De slaaf maakt daar natuurlijk triomfantelijk uit op, dat de zijden van zo'n vierkant 3 moeten zijn. Maar als snel ziet hij zijn vergissing in, maar hoe moet het dan wél?
Socrates laat de slaaf concluderen, dat naast het oorspronkelijke vierkant een zelfde getekend kan worden, plus twee vierkanten er boven, zodat de totale oppervlakte 16 voet wordt. Ieder vierkant kan met een diagonaal in tweeën worden gedeeld. Dan laat Socrates het slaafje de vier gehalveerde vierkanten bij elkaar optellen, en zo vindt deze uit, dat de diagonalen van de vier vierkanten samen een nieuw vierkant vormen met een oppervlakte van 88 voet.'

S: Wat vind je ervan, Meno? De mening die hij uitte, heeft hij die van een ander?
M: Nee, van zichzelf.
S: En bovendien wist hij het niet (van tevoren), zoals wij al eerder zeiden.
M: Jij spreekt ware dingen / Je hebt gelijk.
S: Deze meningen waren in hem aanwezig: of niet?
M: Ja
S: Er zijn dus ware meningen in degene die niet weet betreffende wat hij niet weet, over dingen die hij niet weet.
M: Ja, het schijnt.
S: En deze opvattingen zijn zo-even in hem naar boven bewogen net zoals een droom; als iemand hem vaak deze zelfde dingen zal vragen en op vele manieren, weet je dat hij tenslotte zo goed als iedereen nauwkeurig kennis zal tonen over deze dingen.
M: Het schijnt.
S: Nadat niemand het heeft onderwezen, maar het gevraagd heeft, zal hij het dus weten, zelf de kennis omhooghalend uit zichzelf.
M: Ja
S: Het feit dat hij kennis in zichzelf zelf omhoog haalt, is dat dan niet herinneren?
M: Zeer zeker
S: Dus heeft hij de kennis, die hij nu heeft, niet ofwel ooit verkregen, ofwel altijd gehad?
M: Ja
S: Als hij het altijd al had, dan was hij altijd al in het bezit van die kennis; als hij het ooit verkregen heeft, dan zou het niet nu in dit leven gepakt kunnen zijn. Of heeft iemand hem soms geometrie onderwezen? En toch zal hij wat betreft alle geometrie precies datzelfde doen, en [wat betreft] alle andere meetkunde (wiskundige wetenschappen). Is er soms iemand die hem alles onderwezen heeft? Jij bent immers de juiste persoon om dat te weten, denk ik, gezien het feit dat hij is geboren en getogen in jouw huis.
M: Maar ík weet dat niemand hem ooit heeft onderwezen.
S: Maar hij heeft deze opvattingen/meningen, of niet?
M: Het schijnt noodzakelijk te zijn, Socrates.
S: Als hij het niet heeft gepakt in dit leven, is het dan al niet duidelijk dat hij het in een andere tijd had en had geleerd?
M: Het schijnt zo / Dat klopt
S: Is het dan die tijd dat hij geen mens was?
M: Ja
S: Als er dus gedurende de tijd dat hij mens was en gedurende de tijd dat hij geen mens was, ware/echte meningen in hem aanwezig zullen zijn, meningen die kennis worden, nadat ze wakker gemaakt zijn door de juiste vragen, zal zijn ziel dus altijd en eeuwig kennis hebben bevat? Want het is duidelijk dat hij de (ge)hele tijd mens is of geen mens is.
M: Het schijnt zo.
S: Is het dan niet zo dat als de waarheid van het echte zijn altijd voor ons in onze ziel is, de ziel onsterfelijk zou (kunnen) zijn, zodat het nodig is dat jij, terwijl je vol goede moed bent, probeert te onderzoeken en je te herinneren dat wat je toevallig nu niet weet – dat wil zeggen dat wat je je niet herinnert – .
M: Jij schijnt mij dit goed te zeggen, Socrates, ik weet niet hoe!