Ars Legendi: Insignem pietate virum uit Vergilius boek I-II
Categorie: Auteur > Vergilius
De aanhef I, 1-11
Ik bezing de wapenfeiten van een man, die als eerste van de kusten van Troje naar de kusten van Lavinia en naar Italië kwam, op de vlucht voor het lot. Die werd vaak door de macht van de goden zowel op land als op zee geslingerd wegens de niet aflatende wraak van Juno en hij leed ook veel in de oorlog, totdat hij de stad gesticht had en de goden in Latium had binnengebracht. Vandaaruit ontstonden het Latijnse geslacht en de Albaanse voorvaders en de wallen van het verheven Rome.
Muzen, breng mij de redenen, om welke krenking van haar goddelijke wil of door welke wrok de koningin van de goden een uitzonderlijk man er toe heeft aangezet zo’n gebeurtenissen mee te maken en zo’n zware taken te doorstaan. Is de woede in de hemelse gemoederen dan zo groot?
Juno werkt tegen I, 12-33
Er was eens een oude stad (De Tyrii bewoonden dit wingewest), Carthago, tegenover Italië en op grote afstand van de monding van de Tiber, rijk door de ijver van het werk en zeer oorlogszuchtig. Men zegt dat Juno deze heeft vereerd als enige boven alle landen zelfs met achterstelling van Samos. Reeds toen koesterde de godin de vurige wens dat deze zou heersen over alle volkeren als enigszins het lot het zou toelaten.
Ze had gehoord dat uit het Trojaanse nageslacht een kind zou komen dat de Turische burchten zou verwoesten. Deze zou als koning het trotse volk hoeden voor een oorlog en de oorzaak zijn van de verwoesting van Libië: zo hebben de Parken het beslist.
Dat vreesde ze en ze was de oorlog van Saturnus in gedachte, die zij in de eerste gelederen tegen Troje voor haar geliefde Grieken gevoerd had en de redenen van de woede en e woeste pijn waren ook nog niet uit haar hart weggenomen. Het oordeel van Paris en het onrecht van haar miskende schoonheid en de gestolen eer van Ganymedis bleef opgekropt in haar diepe geest. Door deze grieven aangevuurd, slingerde ze datgene wat werd overgelaten door de Grieken en de ongenadige Achilles over de gehele zee, ze zwierven gedurende vele jaren rond op de hele zee, gedreven door het lot. Zoveel moeite kostte het om het Romeinse volk op te richten.
Storm op zee I, 81-123
Toen hij dit gezegd had, sloeg hij met zijn omgekeerde lans de grot in de flank, en de winden, zoals in een gesloten legerkolonne, barstten los langs daar waar er een gat gemaakt was. Ze raasden in een wervelwind over het land. Ze stortten zich op de zee, en Eurus, Notus en Africus – rijk aan stormwinden - woelden samen heel de zee vanaf de bodem om en ze deden enorme golven naar de kust rollen. Dadelijk daarop volgde het geroep van de bemanning en het gegier van de scheepstouwen. Plots ontrukten de wolken hemel en daglicht aan de ogen van de Trojanen; een zwarte nacht hing over de zee. De hemelpolen donderden en de hemel flikkerde met verscheidene bliksemschichten. Alles kondigde aan de bemanning de dreigende dood aan.
Dadelijk verstijfden Aeneas’ ledematen van de schrik. Hij zuchtte en met zijn beide handen naar de sterren gericht, zei hij het volgende: “ O driemaal viermaal gelukzaligen, jullie die het geluk hadden voor de ogen van de voorvaderen onder de hoge stadsmuren van Troje te sterven! Zoon van Tydeus, dapperste van het volk van de Grieken! Dat ik niet heb kunnen sneuvelen op de Trojaanse vlakten en dat ik mijn bloed niet heb kunnen laten vloeien door jouw rechterhand. In Troje, daar waar de woeste Hector geveld ligt door de speer van Achilles, daar waar de ontzaglijke Sarpedon geveld ligt, daar waar de Simois zoveel schilden en helmen en lichamen van dappere mannen meesleurt onder water en ze verder doet stromen. “ Terwijl hij zulke dingen riep, sloeg een stormwind, gierend uit het noorden, recht tegen het zeil en hief de golven tot aan de sterren. Riemen braken plots, dan wendde de boeg zich af en maakte slagzij. Dadelijk daarop volgde een hemelhoge steile berg van water. Dezen bleven op het topje van de golf hangen, aan dezen toonde het gapende water de bodem tussen de golven. De branding raasde in het zand. De Notus slingerde de drie schepen mee op de rotsen die de Italiërs de Altaren (ruige bergruggen juist onder het wateroppervlak) noemen. Eurus slingerde de drie schepen weg van de volle zee naar ondiepe zandbanken, hij sloeg ze tegen de zandbanken en omgorden ze met een wal van zand, ellendig om zien. Eén schip dat door de Lyciërs voerden en de trouwe Orontes sloeg voor de ogen van Aeneas zelf een enorme stortzee op het achterste. De stuurman wordt voorover getuimeld en wordt er voorover uitgeworpen, maar de golven draaien het schip driemaal op dezelfde plaats, terwijl het schip rondtolt en meeslepend verzwolg de draaikolk met het zeevlak. Hier en daar verschijnen schepen in de woeste kolkende zee, en er verschenen wapens van mannen en de Trojaanse schat op de golven. De storm overwon reeds het sterke schip van Iloneus, dadelijk het schip van de dappere Achates en schip waarmee Abas voer en dat waarmee de hoogbejaarde Alates voer, alle schepen ontvingen water nadat de voegen van de zeilen waren losgekomen en ze liepen vol vijandig water.
Neptunus stilt de storm I, 124-156
Intussen merkte Neptunus dat de zee met veel lawaai in chaos veranderde, er een storm ontketende en dat het stilstaande water wegstroomde uit de diepe bodem. Hij keek uit boven de zee en stak zijn eerbiedwaardige hoof boven de golven. Hij zag dat de vloot van Aeneas uiteen geslagen was over de hele zee, en dat de Trojanen overspoeld waren door de golven en een wolkbreuk. Hij had de listen en worde van zijn zus, Juno, maar al te goed door.
Hij riep Eurus en Zephyr bij zich en zei het volgende: “Hebben jullie dan zo een hoge dunk van jullie familie? Hoe durven jullie zonder mijn toelating de hemel en aarde in chaos veranderen en de watermassa’s de hoogte in te stuwen? Ik zal ze wel straffen! Het is echter beter eerst die wilde golven te bedaren: jullie zullen een andere keer wel boeten voor jullie begane misdaden met een zware straf. Scheer jullie weg en zeg het volgende aan jullie koning: Het gezag over de zee en de machtige drietand is niet aan hem maar aan mij door loting gegeven is. Hij heerst over de immense rotsen, jullie huizen, winden. Daar in dat paleis met Aeolus de grote Jan maar uithangen en over de gesloten kerker van de winden moet hij regeren!”
Hij zei dat en zeer snel kalmeerde hij de wilde zee, dreef de bijeengepakte wolken uiteen en liet hij de zon schijnen. Cymotoe en Triton duwden samen tegen de scherpe rots en duwden de schepen weg. Hij zelf tilde de schepen op met zijn drietand en maakte een vaargeul in de gevaarlijke zandbank en bedaarde de zee nog eens. Hij scheerde over het wateroppervlak met zijn lichte wagen.
Zoals bij een mensenmassa een opstand is uitgebroken, het gemeen gepeupel wild tekeer gaat, de fakkels en stenen in het rond vliegen en de woede doet grijpen naar de wapens. Als ze dan een man in het oog krijgen die opvalt door zijn plichtsbewustheid en zijn, zwijgen en luisteren ze aandachtig, en met enkele woorden bedaart hij hen en sust hun gemoederen. Zo viel ook al het gedruis van de zee stil, van zodra dat de god uitkeek over het wateroppervlak en onder een open hemel rondreed. Hij mende zijn paarden en razendsnel vierde hij de teugels van zijn snelle wagen.
De voorspelling van Jupiter I, 254-296
Met een lachje naar haar toe heeft de verwekker van mensen en goden met het gezicht waarmee hij de hemel en de stormen doet opklaren de lippen van zijn dochter aangeraakt. Daarop sprak hij zulke woorden: "Bewaar je angst voor later, Cytherea, onveranderd blijft van jouw mensen het lot, heus; jij zult zien de stad van Lavinium en de beloofde stadsmuren en je zult hoog tot aan de sterren van de hemel brengen de fiere Aeneas; ook mijn mening heeft mij niet tot andere gedachten gebracht. Hij zal voor je (ik zal namelijk, omdat de zorg hierover je kwelt, langer spreken, de geheimen van het lot me voor de geest halen en aanroeren) een enorme oorlog in Italië voeren en moedige volkeren neerslaan en voor zijn mannen gebruiken en stadsmuren oprichten, totdat de derde zomer hem zal hebben zien heersen over Latium en drie winters zullen zijn voorbijgegaan na de onderwerping van de Rutuliërs."
"Maar de jongen Ascanius, aan wie nu de bijnaam Iulus wordt gegeven (dat was "Ilus", toen de Trojaanse staat nog in z'n macht stond), zal met het voortrollen van de maanden dertig grote perioden met zijn heerschappij vervullen en zijn rijk vanuit zijn woonplaats Lavinium verplaatsen en met veel daadkracht Alba Longa bouwen. Hier zal dan de volle driehonderd jaar geregeerd worden
onder het geslacht van Hector, totdat de priesteres van koninklijke huize Ilia, zwanger van Mars, een tweeling ter wereld zal brengen.
Vervolgens, trots op de bruinachtige bedekking van zijn voedster-wolvin, zal Romulus het geslacht overnemen en oprichten aan Mars gewijde stadsmuren en het "Romeinen" noemen naar zijn eigen naam. Aan hen stel ik geen grenzen noch een vaste periode van hun macht: ik heb hen eindeloze macht gegeven. Ja, zelfs de verbitterde Juno die nu vanwege haar angst de zee, de landen en de hemel vermoeit zal haar plannen ten goede keren en mét mij haar steun geven aan de Romeinen, wereldheersers en een volk in toga." 'Als volgt is besloten. Na een lange periode zal het tijdperk aanbreken, wanneer het huis van Assaracus Phthia en het beroemde Mycene in slavernij zal onderdrukken en zal heersen over het onderworpen Argos.
Uit een edel geslacht zal geboren worden de Trojaan Caesar, (voorbestemd) om zijn macht met de oceaan, zijn roem met de sterren af te bakenen, Iulius, een naam afgeleid van de grote Iulus. Eens zul jij hem, beladen met buit uit het oosten, in de hemel onbezorgd opnemen; ook hij zal met gebeden worden aangeroepen. Dán zullen onbeschaafde generaties tot kalmte komen, als oorlogen zijn beëindigd: De bejaarde Fides en Vesta, Quirinus samen met broer Remus zullen rechtspreken; vreselijk als zij zijn door de strakke ijzeren constructie zullen de poorten van Bellum gesloten worden; goddeloze Furor, daarbinnen zittend op de meedogenloze wapens en vastgebonden met honderd bronzen knopen op de rug, zal huiveringwekkend brullen met bebloed gezicht.' voegen worden gesloten; de goddeloze Woede , zittend op woeste wapens en op de rug gebonden met bronzen kettingen, zal huiveringwekkend briesen met een bebloed gezicht.
Het houten paard II, 13-39
Gebroken door de oorlog en teruggedreven door het noodlot laten de aanvoerders van de Grieken, toen er al zoveel jaren verstreken, een paard zo groot als een berg met de goddelijke kunst van Pallas
bouwen en bedekken de ribben met het hout van omgehakte dennen. Ze doen het lijken op een offer voor hun terugkeer; dat gerucht doet de ronde. Na een loting sluiten ze hierin de uitgekozen lichamen van mannen heimelijk op in de duistere romp en diep daar binnen stoppen ze de reusachtige holtes en de buik vol met bewapende soldaten. In het zicht ligt Tenedos, een om zijn roem zeer bekend eiland, welvarend zolang als Priamos' koninkrijk nog bestond, nu slechts een baai en een onbetrouwbare ankerplaats voor schepen. Hierheen uitgevaren verbergen zij zich op het verlaten strand. Wij dachten dat ze waren weggegaan en op de wind naar Mykene voeren.
Heel Troje maakt zich dus vrij van langdurig verdriet. De poorten worden opengezet, we willen graag eropuit en het Griekse legerkamp zien en de verlaten plaatsen en het achtergelaten strand. Hier bivakkeerde de groep Dolopiërs, dáár de medogenloze Achilles. Hier was de plaats voor de vloot, dáár vochten ze gewoonlijk in slaglinie. Sommigen kijken met stomheid naar het dodelijke cadeau voor ongehuwde Minerva en verbazen zich over het reuzenpaard. En ja! ... Thymoetes als eerste
spoort aan het binnen de muren te brengen en op de burcht te plaatsen, óf vanwege een list óf omdat Troje's lot het nu zo bepaalde.
Capys echter en zij wier geest een betere zienswijze heeft, dragen op om óf de hinderlaag van de Grieken, het verdachte cadeau, in zee te gooien, er vlammen onder te gooien en het in brand te steken, óf de holle ruimten van de buik te doorboren en te kijken naar een schuilplaats. Het onzekere volk wordt in tegengestelde kampen uiteengetrokken.
Laocoön waarschuwt de Trojanen II, 40-56
In het gezelschap van een grote groep komt daar vóór allen uit Laocoön aangerend vanaf de top van de burcht en vanuit de verte ... 'Hé, ellendige stadgenoten, zijn jullie gek geworden? Geloven jullie dat de vijand is weggevaren? Of denken jullie dat ook maar enig geschenk van de Grieken geen list inhoudt? Staat Ulixes zó bekend? Óf de Grieken houden zich schuil, opgesloten in dit houten ding, óf dit is een belegeringswerktuig gemaakt tegen onze muren om op de huizen te kijken en vanbovenaf de stad in te komen óf er steekt een andere list achter. Vertrouw het paard niet, Trojanen! Wat het ook is, ik ben bang voor de Grieken, ook voor die met geschenken.'
Toen hij zo gesproken had, heeft hij met met grote kracht een geweldige speer in de flank en de krom gebouwde buik van het beest geslingerd. Deze bleef trillend staan en toen de buik ervan schudde weergalmden de holle ruimten en gaven ze een dreunend geluid. En als het lot van de goden niet ongunstig, onze geest niet verblind was geweest, had hij ze ertoe aangezet met het zwaard de Griekse schuilplaats te schenden en zou Troje er nu nog staan en de hoge burcht van Priamus intact zijn.
De dood van Laocoön II, 199-233
Dan deed zich aan ons ongelukkigen iets dat nog erger en angstaanjagender was, voor en bracht onze onvermoede harten in verwarring. Laocoön, door het lot aangewezen als priester van Neptunus, bracht een reusachtige stier ten offer bij het plechtige altaar. Maar zie! Vanuit Tenedus komen op de kalme golven twee (ik huiver bij mijn verhaal) slangen met geweldige kronkelingen
glijden over de zee en begeven zich naast elkaar naar de kust. Hun tussen de golven opgeheven borsten en kammen, rood als bloed, steken uit boven het water; de rest van hun lijf legt over de zee
een weg af en doet hun gigantische ruggen in een welving buigen. Er komt geluid, doordat de zee schuimt. Reeds bereikten zij het land en doorlopen met bloed en vuur wat hun vlammende ogen betreft, likten zij met trillende tongen hun sissende bekken.'
Wij stuiven uiteen, lijkbleek van de aanblik hiervan. Zíj hebben met vaste koers het gemunt op Laocoön. En eerst, na de kleine lichamen van de twee zoons te hebben omvat, omklemt elk van de beide slangen hen en hapt met zijn beet overal in de arme ledematen. Daarna nemen zij de man zelf, die hen te hulp komt en wapens aandraagt, te grazen en snoeren hem met geweldige kronkelingen in. En terwijl zij al tweemaal zijn middel omvatten, tweemaal zijn hals met hun geschubde ruggen hebben omgeven, steken zij met hun kop en hoge halsen boven hem uit. Tegelijkertijd doet hij z'n best met z'n handen de knopen uiteen te halen, wat betreft zijn linten overgoten met etter en donker gif, tegelijkertijd heft hij hemelhoog huiveringwekkende kreten aan. Het lijkt op het geloei, wanneer een stier gewond van het altaar vlucht en van z'n hals een bijl afschudt die hem half geraakt heeft.
De twee slangen echter weten door naar de zeer hoog gelegen tempel(s) te glijden te ontkomen en bereiken de burcht van de meedogenloze Tritonis en vinden beschutting aan de voeten van de godin, onder haar ronde schild. Dan worden écht de geschokte harten van ons allen door angst bekropen en z'n straf voor zijn misdaad heeft hij verdiend gekregen, zo zeggen ze van Laocoön, omdat hij met een speerpunt het heilige hout heeft beschadigd en zijn misdadige lans in z'n rug heeft geslingerd. Het beeld moet naar z'n woonplaats worden gebracht en er moet gebeden worden tot de macht van de godin, roepen ze allemaal.
Feest in Troje rond het paard II, 234-249
Wij splijten de muren en leggen de bouwwerken van de stad open. Allen maken zich op voor het werk en onder de voeten brengen ze rollende wielen aan en maken touwen van vlas aan de hals vast: het dodelijke werktuig beklimt de muren, dik van de wapens. Jongens en ongehuwde meisjes eromheen zingen heilige liederen en hebben er schik in om met hun hand het touw aan te raken. Het dier nadert en dreigend glijdt het het midden van de stad binnen. Ach, vaderstad! Ach, Troje, huis van de goden en door de oorlog beroemde muren van de Trojanen! Viermaal bleef het precies op de drempel van de poort staan en viermaal gaven de wapens vanuit de buikholte geluid. Toch dringen wij aan, gedachteloos en blind van waanzin en plaatsen het ongeluk brengende monster op de geheiligde burcht. Ook dán opent Cassandra voor het toekomstige noodlot haar mond die op bevel van de god niet één keer door de Trojanen wordt geloofd. De tempels van de goden wordt door ons ongelukkigen, omdat dat voor ons de laatste dag was, overal in de stad overdekt met feestelijke bladeren.
Een nacht vol onheil begint II, 250-267
Ondertussen draait de hemel en stormt de nacht uit de Oceaan, in een grote schaduw zowel de aarde hullend als het hemelgewelf en de listen van de Myrmidoniërs. Verspreid over de gebouwen zijn de Trojanen stil geworden: diepe slaap omgeeft hun vermoeide ledematen.
En reeds was de Griekse slaglinie op hun in rijen opgestelde schepen in aantocht vanuit Tenedus onder de vriendelijke stilte van een zwijgende maan, op zoek naar bekende kusten, toen het vlaggenschip vuursignalen had gegeven en Sinon, beschermd door het oneerlijke lot van de goden,
heimelijk de in de buikholte opgesloten Grieken (bevrijdde) en de pijnhouten grendels opende. Ontsloten geeft het paard hen aan de lucht terug en opgelucht komen zij tevoorschijn uit de holle houtconstructie: aanvoerders Thessandrus en Sthenelus en de bikkelharde Ulixes, glijdend langs een neergelaten touw, en Acamas, Thoas, Peleus' kleinzoon Neoptolemus, Machaon als eerste, Menelaus en de bedenker van de list zelf Epeos.
Zij trekken de stad binnen die bedolven is onder slaap en wijn. Wachters worden vermoord en langs openstaande poorten vangen zij alle makkers op en voegen hen samen tot groepen handlangers.