Pro Archia 24-28
Categorie: Auteur > Cicero
24.
Hoeveel schrijvers zegt men dat er geweest zijn van zijn eigen zaken die Alexander de Grote om zich heen heeft gehad! Maar hij zei toch, toen hij in Sigeus bij Achilles' tombe stond: 'O gelukkige jongen, die homeros als tolk van jouw deugden heeft gekozen!' En zo is het. Want, als die Ilias niet had bestaan, had dezelfde tumulus die zijn lichaam verborg ook zijn naam bedolven. Wat? Heeft onze Grote (Pompeius), wiens succes gelijk was aan zijn dapperheid, niet Theophanes uit Mytilene, de schrijver van zijn daden, in de krijgsvergadering het burgerschap gegeven, en hebben onze dappere mannen, maar toch boeren en soldaten, door de zoetheid van de roem bewogen alsof zij erin deelden hierin met luid gejuich toegestemd?

25.
Daarom, meen ik, als Archias nog geen Romeins burger was, kon hij dan niet bereiken dat dat hem door een andere legeraanvoerder werd gegeven? Toen Sulla (het burgerschap) aan de Spanjaarden en Galliers gaf, denk ik, zou hij hem dan, die erom vroeg, hebben afgewezen? Wij hebben gezien, toen een pruldichter aan hem een werkje overhandigde, die een epigram over hem had gemaakt in disticha die een beetje lang waren, meteen uit de zaken die hij toen verkocht beval aan hem een beloning te geven, maar op de voorwaarde dat hij nooit meer zou schrijven. Iemand die de ijver van zo'n dichter toch een beloning waard acht, zou niet het schrijftalent van mijn client, en zijn deugd en verbaal vermogen, willen?

26.
Wat? En van Quintus Metellus, hem wel bekend, die aan velen het burgerschap gaf, zou Archias noch op eigen initiatief noch door de Luculli hebben gekregen? Sulla, die zozeer wenste dat zijn prestaties in geschriften werden vereeuwigd dat hij zelfs naar dichters uit Coruba luisterde , die toch een beetje dik en vreemd klonken? Men moet niet ontkennen wat niet verborgen kan worden, maar er openlijk voor uitkomen: wij worden allemaal door ijver naar roem meegesleept, en hoe bekwamer de mens hoe groter de eerzucht. Zelfs de filosofen schrijven hun naam in de boekjes die over de verachting van de roem gaan. daar waar zij lof en beroemhdheid verachten willen ze genoemd en geprezen worden.

27.
Decimus Brutus, een zeer vooraanstaande man en legeraanvoerder, heeft de toegang tot zijn tempels en monumenten gesierd met verzen van Accius, een vriend van hem. En de man die met Ennius in zijn gevolg tegen de Aetoliers heeft gestreden, aarzelde niet om de wapenbuit van Mars aan de muzen te wijden. Daarom moeten in een stad waar de haast nog gewapende legeraanvoerders de naam van dichters en de heiligdommen van de muzen hebben gerespecteerd, juryleden in toga niet terugschrikken om de muzen te eren en de dichters te beschermen.

28.
En opdat jullie hiertoe meer bereid zullen zijn, zal ik me voor u, juryleden, aanwijzen en bekennen over mijn wellicht al te grote maar toch prijzenswaardige eerzucht. Over wat wij tijdens het consulaaat met uw steun voor het welzijn van de staat, voor het lijfsbehoud van de burgers en voor de gehele gemeenschap hebben kunnen doen, daarover is Archias een nieuw gedicht begonnen. Toen ik dit hoorde, omdat dit voornemen me belangrijk leek en genoegen deed, hem gestuimuleerd het te voltooien. Want deugd verlangt geen andere beloning voor haar moeite en gevaar naast eer en roem. Als men die wegneemt, juryleden, waarom zouden wij dan nog die moeite geven in de korte en geringe tijd van ons leven?