Hoofdstuk 31, taaloefeningen (DH)
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
1
gerundium: 2, 3, 5 gerundivum: 1, 4, 6

2
1 De burgers hebben al hun krachten aangewend om de vrijheid te verdedigen
(voor de verdediging van de vrijheid). (D)
2 Wie weet niet dat geloften moeten worden ingelost?
3 Door de offers te verzorgen (door de verzorging van de offers) vervullen de
priesters hun plichten. (D)
4 De geest van de mens is voorbereid om verdriet te verdragen. (D)
5 Ik denk dat plichten in acht genomen moeten worden.
6 Om roem te verwerven is Caesar naar Galliƫ vertrokken. (D)
7 De consul is bezet met het besturen van de staat. (D)
8 Van wie hebben jullie gehoord dat onrecht vergeten moet worden?

3
1 Door ons moet met de grootste ijver gehandeld worden. (dat. auct.: nobis)
2 Ik smeek: aan mij moet door jullie hulp geboden worden. (dat. auct.: vobis)
3 Alle jongens en meisjes weten dat aan hun ouders gehoorzaamd moet worden.
4 De voorschriften van de school moeten door de leerlingen niet veronachtzaamd worden.
(dat. auct.: discipulis)
5 Caesar besloot dat de vijanden gespaard moesten worden.

In zin 2 is mihi indirect object.
In zin 3 is parentibus object in de dativus bij parendum esse.
In zin 5 is hostibus object in de dativus bij parcendum esse.

4
*zin 1: gerundivum
zin 2: bijwoordelijke bijzin
zin 3: gerundium
zin 4: participium coniunctum

5
Caesar zei tegen zijn soldaten:
1 Komt hierheen!
2 Hier zullen wij een kamp opslaan.
3 Deze plaats is immers geschikt om een kamp op te slaan.
*zin 1 huc: de plaats waarheen
zin 2 hic: de plaats waar
zin 3 hic: aanwijzend voornaamwoord

6
1 De slaven zijn bevolen hun meester te gehoorzamen. (n.c.i.)
2 De Romeinen vertellen dat de Sabijnse meisjes geroofd zijn. (a.c.i.)
3 Marcus beval de slaven hun meester te gehoorzamen. (a.c.i.)
4 Pompeius begreep dat er geen enkele gelegenheid voor hem was (dat hij geen enkele gelegenheid had) om aan de dood te ontkomen. (a.c.i.)
5 Van het meisje is gezegd dat zij (men heeft gezegd dat het meisje) mooi gezongen heeft. (n.c.i.)
6 Van Pompeius wordt gezegd dat hij (men zegt dat Pompeius) zijn gezicht met zijn toga heeft bedekt. (n.c.i.)
7 Wij worden verboden (men verbiedt ons) de stad binnen te gaan. (n.c.i.)
8 Ptolemaeus meende dat geen van beide plannen veilig was. (a.c.i.)
9 De dood schijnt mij een kwaad te zijn (het schijnt mij toe dat de dood een kwaad is). (n.c.i.)

7
r. 5 nullo responso dato
r. 7-8 Cornelia et suis .... aspectantibus
r. 10 multis ictibus .... acceptis
r. 14 ministro .... afferente
r. 15 anulo Pompei accepto

8
1 Door de oorlog, waarmee hij Pompeius heeft overwonnen, heeft Caesar de tweedracht van de
burgers beƫindigd. Daarmee heeft hij echter niet bewerkt, dat er een langdurige vrede ontstond.
2 Caesar vernam waarheen Pompeius, toen hij overwonnen was, gevlucht was.
3 Niet veel later vernam Caesar op welke wijze deze in Egypte was omgekomen.

*zin 1 quo: betr. vnw. (zelfstandig) en relatieve aansluiting
zin 2 quo: vraagwoord (indirect)
zin 3 quo: betr. vnw. (bijvoeglijk)