Hoofdstuk 20, taaloefeningen (DH)
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
1
Groep 4: tumultus, manus, ictus, concursus, gradus, metus, comitatus
Groep 5: res, dies

2
M.:Quintus, help me! Ik kan in mijn huis niet meer slapen. (domo)
Q.:Waarom kun je in je huis de slaap niet meer vatten? ( domo)
M.:’s Nachts kraakt er iets onder het dak van mijn huis (domus) en worden afschuwelijke stemmen
in het hele huis (domum) gehoord. Dan ga ik het huis uit (domo) en ren ik naar mijn vrienden.
Q.:Ga met mij mee naar huis (domum); morgen zal ik een priester roepen, die al vaak huizen
(domus) van zorgen heeft bevrijd.

3
res nostra / re nostra – rem tristem – rei tristis – res publicae / rei publicae (gen. en dat.) –
parvis rebus (gen. en dat.) – rerum publicarum – rei tristi

4
res militaris = krijgswezen
res divinae = godsdienst
res familiares = familieaangelegenheden
res nautica = zeewezen
res secundae = voorspoed
res novae = verandering, omwenteling, revolutie
res publica = de staat

5
regesnom./acc. mv (koning)
resnom ev; nom. en acc. mv (zaak, ding)
omnesnom. en acc. mv (allen)
arcesnom. en acc. mv.van arx (burcht); 2e pers. ev praes. van arcere (afweren)
ades2e pers. ev praes. van adesse (aanwezig zijn)
finenom. en acc. mv van finis (einde). N.B. het meervoud fines betekent meestal gebied.
diesnom ev; nom. en acc. mv (dag)
atrocesnom. en acc. mv van atrox (wreed, afschuwelijk)
pesnom. ev (voet)
gaudes2e pers. ev praes. van gaudere (zich verheugen)
prudentesnom. en acc. mv van prudens (verstandig)
opesnom. en acc. mv (hulpmiddelen, macht)

6
In r. 1 is domus gen. ev, omdat het een bepaling is bij portam.
In r. 2 is tumultus nom. ev, omdat het subject is van de zin.
In r. 3 is gradus acc. mv, omdat achter het voorzetsel per de acc. komt.
In r. 4 is concursus nom. mv, omdat het subject is;
uit de werkwoordsvorm blijkt dat het subject in het meervoud staat.

7
amici, corporis, campi, gradus, funeris, sceleris, manus
*Groep 2: gen. ev op -i
Groep 3: gen. ev op -is
Groep 4: gen. ev op -us

8
ad portam altam (acc. ev)
rebus tranquillis (dat. of abl. mv)
manus dextra (nom. ev)
senatui prudenti (dat. ev)
res secundae (nom. mv)
graduum altorum (gen. mv)
die postero (abl. ev)

9
terra – mare dolor – gaudium bellum – pax bonus – malus servus – dominus
vir – mulier vita – mors homo – deus mater – pater

10
1 met handen en voeten
2 geboortedag
3 gewapenderhand

11
1(waarvandaan?) Ze zijn uit Rome weggegaan.
2(waarmee?) Servius Tullius werd met een zwaard gedood.
3(waar?) Op land en op zee is gevochten.
4(waardoor?) Het volk was door de dood van de koning ontroerd.
5(wanneer?) In de nacht (’s nachts) hebben we goed geslapen.
6(waarmee?) De harten van allen waren gevuld met (vervuld van) een geweldige angst.
7(waar? wanneer?) Op de rechtbank / Tijdens het proces verdedigt/verdedigde de vader zijn zoon.
8(hoe?) Op deze wijze is Tarquinius koning geworden.
9(waardoor?) Door de gestalte/uiterlijk van de onbekende man wordt ik verschrikt.
10(hoe?) Met misdaden heeft de hoogmoedige koning zijn macht vergroot.

12
1 Met jou heb ik dit gedaan.
2 Romeinen wilden voor hun vaderland sterven.
3 Wij vluchten weg / Wij zijn weggevlucht uit de senaat.
4 Jij hebt verteld over de vrede.
5 Zonder bloedbad is de stad genomen.
6 Ik word van de burcht weggehouden.
7 Jullie daalden van de berg af.