Tekst 8.3: Alexander en de dorstige soldaten
Categorie: Boek > Atrium
Leesles 8.3: Alexander en de dorstige soldaten (werkvertaling)

Reeds hadden zoveel tegenslagen Alexander bang gemaakt, toen twee soldaten hem toevallig tegemoetkwamen die vooropgestuurd waren om een plaats voor het kamp te zoeken. Dezen waren helemaal tot aan de rivier de Oxus gegaan en ze hadden een waterzak gevuld met water. Om deze <zak> aan hun zonen te geven, waren ze zo snel mogelijk naar de voorhoede teruggekeerd.
Maar van zodra ze hun koning herkenden, opende één van hen de zak en vulde de beker die hij met zich meedroeg met water en gaf die aan de koning. Alexander nam hem aan en terwijl hij de beker bij z’n mond bracht, vroeg hij hen: “Voor wie brengen jullie dit water mee?” Ze antwoordden: “Voor onze zonen, O koning.”
Op dat moment zei Alexander, terwijl hij de volle beker aan hem teruggaf, “Alleen wil ik niet drinken. Zo’n beetje water is helemaal niet genoeg voor mijn vrienden. Breng het dus gauw naar jullie zonen, voor wie jullie dit water hebben meegebracht.”
Tegen de avond arriveerde hij uiteindelijk zelf bij de Oxus, maar een redelijk groot deel van het leger was nog ver weg. Daarom beval hij vuren aan te leggen op een hooggelegen plaats <(lett.: Daarom beval hij dat er vuren op een hooggelegen plaats gemaakt werden)>. Zo gaf hij immers te kennen aan hen die met moeite volgden dat het kamp niet meer veraf was. Hij beval verder <(lett.: echter)> dat zij die als eerste aangekomen waren waterzakken en kruiken (moesten) vullen en dat ze die naar de kameraden (moesten) brengen.
Zelf wachtte hij echter de rest van het leger af, nog altijd met zijn harnas bekleed en niet (eens) gesterkt door voedsel of drank, en hij verzorgde zijn lichaam niet vooraleer hij zag dat zelfs de achterhoede aangekomen was.