Hoofdstuk 8 (Seneca), epistula 61
Categorie: Boek > Via Nova > Boek 4
1. Laten we ophouden te willen wat we hebben gewild. Ik tenminste doe dit opdat ik als oude man niet dezelfde dingen wil die ik als kind heb gewild. Voor dit ene doel alleen verstrijken de dagen, voor dit ene doel (verstrijken) de nachten, dit is mijn taak, dit (is mijn) denken: een einde maken aan mijn oude fouten. Ik doe dit opdat een dag voor mijn opweegt tegen het hele leven; maar, bij Hercules, ik grijp (deze dag) niet alsof het de laatste is, maar ik bekijk deze (dag) zo alsof het misschien de laatste zou kunnen zijn.
2. Met deze geest (instelling) schrijf ik je deze brief, alsof de dood op het punt staat mij juist nu, terwijl ik schrijf, op te roepen. Ik ben klaar om weg te gaan (te sterven) en daarom zal ik genieten van het leven, omdat ik er niet te zeer aan hang hoe lang dit zal zijn. Vóór mijn ouderdom heb ik ervoor gezorgd dat ik goed leefde, in mijn ouderdom dat ik goed sterf; goed sterven is graag (gewillig) sterven.
3. Geef (doe) moeite dat je nooit iets tegen je wil doet: al wat noodzakelijk zal zijn voor iemand die zich verzet, dat is voor degene die wil geen noodzaak. Ik zeg het zo: degene die graag bevelen opneemt (opvolgt), ontvlucht het meest bittere deel van slavernij (nl.) te doen wat hij niet wil; niet degene die bevolen (in opdracht) iets doet, is ongelukkig maar degene die tegen zijn wil iets doet. Laten we zo onze geest instellen dat we dat, wat de zaak (situatie) eist. Willen en in het bijzonder dat we zonder droefheid denken aan ons einde.
4. Wij moeten ons eerder voorbereiden op de dood dan op het leven. Het leven is voldoende ingericht maar wij zijn begerig naar de gereedschappen daarvoor; iets schijnt ons altijd te ontbreken en zal altijd schijnen (te ontbreken): dat wij voldoende hebben geleefd, (daar) zorgen noch de jaren, noch de dagen (voor) maar de geest. Ik heb geleefd, mijn dierbare Lucilius, zoveel als voldoende was, de dood wacht ik voldaan af. Gegroet.