Hoofdstuk 2 (Elegie), tekst: Siesta
Categorie: Boek > Via Nova > Boek 4
Er was hitte en de dag was het middelste uut gepasseerd;
Ik heb mijn lichaam midden op het bed gelegd om ze te verlichten.
Een deel (van het raam) was open, een ander deel van het raam was gesloten:
Ongeveer zoals de bossen gewend zijn licht te hebben, zoals de schemeringen een beetje licht geven terwijl Apollo vlucht, of wanneer de nacht is weggegaan en de dag nog niet is begonnen.
Dit licht moet worden verschaft aan verlegen meisjes, opdat de angstige schaamte een schuilplaats hoopt te hebben in het licht.

Kijk Corinna komt gesluierd in een losgemaakte tunica, terwijl het losjes gespreide haar de blanke hals bedekt.
Men zegt (lett er wordt gezegd, maar geen goed Nl) dat ze zo naar het slaapvertrek is gegaan als de mooie Semiramis, en dat vele mannen zoals een Lais van haar hielden.

Ik trok de tunica open en dit schaadde niet veel omdat het zo weinig verhulde;
maar toch vocht zij om met de tunica bedekt te worden.
Omdat zij zo vocht, als iemand die niet wil winnen,
is zij overwonnen, niet moeilijk door haar eigen verraad.
Zodra zij voor onze (ivm metrum, poet gebruik nostrum) ogen stond, haar kleedje gevallen zijnde, was er nergens op haar hele lichaam een onvolkomenheid.

Wat een schouders, wat een bovenarmen zag ik en raakte ik aan!
Wat een geschikte vorm van de borsten om in te drukken!
Hoe een platte buik onder de niet te grote borsten!
En een hoe grote zijde! Zo'n jeugdige heup!
Wat zal ik over alles afzonderlijk ter sprake brengen? Ik zag niets onlofwaardigs, en naakt drukte ik haar tegen mijn hele lichaam aan.

Wie kent het overige niet? Wij rustten beide moe uit. Zij mogen mij zo vaker in de middelste dagdelen voorkomen!