Met. 6.339-60: Latona heeft dorst
Categorie: Auteur > Ovidius
En in het gebied van Lycië, dat de Chimaera voortbracht, toen de verzengende zon de akkers verschroeide, kreeg de godin weldra dorst, vermoeid door de langdurige inspanning en uitgedroogd door de zonnehitte, en haar kinderen hadden begerig haar melk gevende borsten leeggedronken. Toevallig zag ze een meertje met weinig water onder in het dal: boeren waren daar welige wilgentakken, tegelijk met riet, en riet dat bij voorkeur in moerassen groeit, aan het verzamelen. De Titanische naderde en knielde op de aarde, opdat zij het ijskoude water schepte om te drinken; het groepje boeren verbiedt het. De godin heeft hen, die het haar verboden, zo toe gesproken: 'Waarom houden jullie mij van het water af? Het gebruik van water is gemeenschappelijk; noch de zon, noch de lucht heeft de natuur als privébezit gemaakt, noch het heldere water: ik ben naar deze gemeenschappelijke gaven gekomen, en toch vraag ik smekend dat jullie mij die geven. Niet was ik van plan hierin mijn ledematen en vermoeide lichaam af te spoelen, maar om de dorst te lessen. De mond van mij mist vocht, terwijl ik spreek en mijn keel is droog en er is nauwelijks een weg voor mijn stem daarin. Een slok water zal voor mij nectar zijn, en ik zal bekennen het leven tegelijkertijd ontvangen te hebben: jullie zullen me het leven in het water gegeven hebben. Laten ook dezen jullie ontroeren, die hun kleine armpjes vanaf mijn boezem uitstrekken.' En toevallig strekten de kinderen hun armpjes uit. Wie zouden de vleiende woorden van de godin niet hebben kunnen ontroeren?