Satire I, 9: Een ambitieuze lastpost
Categorie: Auteur > Horatius
Een ambitieuze lastpost (Horatius; Satiren I 9)

Ik wandelde toevallig op de Via Sacra, zoals dat mijn gewoonte is,
terwijl ik nadacht over onbenulligheden, helemaal daarin verdiept.
Toen iemand, mij slechts bekend van naam, naar mij kwam toegelopen,
en nadat hij mijn hand vastgegrepen had: 'Hoe maak je het, mijn allerbeste vriend?'
[5] �Zoetjesaan zoals het nu is, zei ik, en ik verlang alles wat jij wilt.�
Toen hij me bleef volgen, was ik hem voor: �Je wilt toch niets meer?� Maar hij zei:
�Je kent ons, wij zijn geleerden.� Hierop zei ik: �Jij zal nog meer waard zijn voor mij hierdoor.� Wanhopig probeerde ik weg te gaan,
ik ging nu eens sneller, soms bleef ik staan en zei ik
[10] ik weet niet wat aan een kind in zijn oor, omdat het zweet naar het onderste van mijn hielen sijpelde. �Oh Bolanus, gelukkig dat je opvliegend bent�, zei ik zwijgend, terwijl hij over om het even wat
babbelde en de wijken en de stad prees. Omdat ik hem
niets antwoordde, zei hij: �Je verlangt wanhopig weg te gaan.'
[15] �Ik zie het al lang maar je bereikt er niets mee: ik zal je volgen helemaal tot op het einde. Ik zal je vanaf hier overal volgen waarheen jouw tocht nu ook is voor jou. ' �Het is helemaal niet nodig een omweg
te maken: ik wil iemand bezoeken die aan jou niet bekend is;
hij ligt ziek te bed ver van hier over de Tiber, nabij de tuinen van Caesar.�
�Ik heb niets van die aard dat ik het doe en ik ben niet lui; ik zal je blijven volgen tot op het einde.�

[20] Ik liet mijn oortjes hangen zoals een ezeltje wanneer hij een te zware last op zijn rug krijgt. Hij begon:
�Als ik mezelf goed ken, zal je Viscus en Varius niet meer waarderen als vriend. Want wie zou sneller meer verzen kunnen schrijven
dan ik? Wie kan zijn ledematen

[25] eleganter bewegen? Ik zing dit zo dat zelfs Hemogenes jaloers wordt.�
Hier was een mogelijkheid om hem te onderbreken: �Heb je een moeder of een verwant die je ongedeerd nodig hebben?' �Ik heb helemaal niemand. Ik heb allen begraven.� �Gelukkigen, nu blijf ik over.
Dood mij! Want mij staat een droevig lot te wachten, dat een goddelijk Sabijns
[30] oud vrouwtje mij ooit als jongen heeft voorspeld door met een urne te schudden:
�Noch verschrikkelijk gif, noch een vijandelijk zwaard,
noch pijn in de zijde of hoest en ook niet een verlammend jicht zal deze jongen doden.
Een babbelaar zal deze man verteren; babbelaars moet hij vermijden, als hij wijs is, zodra de volwassen leeftijd bereikt is.'
[35] We waren bij de tempel van Vesta aangekomen, nadat reeds een vierde van de dag
voorbijgegaan was en toevallig moest hij op borgtocht voor de rechter verschijnen; als hij dat niet zou doen, zou hij de rechtszaak verliezen
�Als je van me houdt, zei hij, sta me hierin een beetje bij.� �Ik mag doodvallen als ik
ofwel in staat ben te blijven staan, ofwel iets van het burgerrecht ken,
[40] en ik haast me je weet waarheen.� �Ik ben twijfelachtig over wat ik moet doen, of ik jou of de zaak in de steek moet laten� 'Mij alstublieft' 'Ik zal dat niet doen' zei hij en hij begon verder te gaan. Ik volg omdat het hard is te vergelijken met een winnaar. �Hoe is Maecenas bij jou?�, gaat hij van dan af verder. �Hij is een man van weinig mensen en van gezond verstand.�
[45] �Niemand gebruikte het lot handiger dan hij.' 'Je zou een grote helper hebben, die de tweede rol zou kunnen spelen,
als je deze man zou willen voorstellen; ik mag doodgaan, als
jij de anderen niet zou verdringen.� �Wij leven daar niet
op de manier zoals jij denkt; geen enkel huis is zuiverder dan dit, en onbekender met deze kwaal.
[50] Niets hindert mij, zei ik,
dat iemand rijker is of geleerder; ieder heeft
een eigen plaats.� �Je vertelt iets groots, nauwelijks geloofwaardig.� �En toch
is het zo.� �Jij zet me er nog meer toe aan te verlangen dichtbij hem te zijn.� �Je hoeft slechts te willen met de kwaliteit die de jouwe is
[55] en hij is iemand van die aard dat hij makkelijk overwonnen kan worden en daarom heeft hij moeilijke eerste contacten� �Ik zal mijn eigen belang zeker niet verwaarlozen:
ik zal zijn slaven omkopen met geschenken; en als ik vandaag
afgewezen wordt, zal ik niet ophouden; ik zal een goede gelegenheid zoeken,
ik zal hem tegemoet lopen op kruispunten en ik zal hem voor mij winnen. Zonder een grote inspanning
[60] geef het leven niets aan de stervelingen.� Terwijl hij dit zegt, kijk,
Fuscus Aristius komt ons tegemoet, dierbaar aan mij en die ook hem
goed kende. We bleven staan. �Vanwaar kom je
en waarheen ga je?� vroeg en antwoordde hij. Ik begon te trekken en te knijpen met mijn zeer ongevoelige armen, terwijl ik aan het knikken ben,
[65] en terwijl ik draaide met mijn ogen, opdat hij mij eruit haalt. De flauwe plezante
deed al lachend alsof hij niets merkte, de gal verbrandt mijn lever �Je zei me te willen spreken onder vier ogen over ik weet niet wat.� �Ik herinner het me goed, maar ik zal het zeggen op een beter tijdstip. Vandaag is het de dertigste en sabbatdag; je wil
[70] de besneden Joden toch niet beledigen?� �Ik ben niet bijgelovig�,
zei ik. �Maar ik wel; ik ben een beetje zwakker, een
van de velen; je zal het me vergeven, ik zal je een andere keer spreken.� Dat de zon
zo zwart opgekomen is voor mij! De schoft vluchtte en liet mij onder het offermes achter. Toevallig kwam zijn aanklager hem
[75] tegemoet en: �Waarheen ga jij, allerschandelijkste?� riep hij met
luide stem en �Mag ik jou tot getuige nemen?� Ikzelf
bood mijn oor aan. Hij sleurde hem mee naar de rechtbank. Geroep van beide kanten
en van overal een toeloop. Zo redde Apollo mij.