Hoofdstuk 6, tekst B: Het orakel getoetst
Categorie: Boek > Hellenike > Boek 2
En ik, toen ik hoorde, dacht zo bijmezelf: wat wil de god eigenlijk zeggen? want
ik weet wel dat ik niet wijs ben. dus wat zegt de god eigenlijk als hij zegt hoe
ik zo wijs mogelijk ben. en hoe niemand wijzer is. want natuurlijk liegt hij
niet.
want dat is hem niet geoorloofd. want het is noodzaak dat de goed niets anders
dan de waarheid zegt.
en lange tijd verkeerde ik in onzekerheid hij zei wat hij bedoelde. vervolgens
wendde ik mij op onderzoek of de god de waarheid sprak of niet. want ik wou niet
in onzekerheid zijn wat betreft het orakel.
dus ging ik naar een wijze (hij meende dat hij wijs was tenminste) want ik wilde
het orakel weerlegen en aantonen:
jij appolo zei dat ik zeer wijs ben maar hij is wijzer.
dus ik sprak met die wijze die een politicus was. de man zoals ik vermoedde
scheen wel wijs te zijn terwijl hij het niet was. en vervolgens probeerde ik te
bewijzen dat hij meende wijs te zijn terwijl het niet was. en haatte hij en veel
van de aanwezigen mij. ik dacht zo bijmezelf:\'ik ben wijzer dan hem want hij
meent iets te weten, terwijl hij het niet weet, maar ik die niets weet denkt ook
niets te weten. vervolgens ging ik naar een andere wijze, en ook hij meende iets
te weten maar hij wist het niet. en vervolgens zowel hij als de anderen van de
aanwezigen haatten mij.
na die dingen ging ik dus naar de anderen die niets meenden te weten, en bij de
hond, en zij die iets meenden te weten waren dommer zoals ik vermoedde waren
degenen die niets meenden te weten slimmer. want na de politicussen ging ik naar
de dichters en ik schaam me de waarheid te spreken heren. maar toch moet ik die
zeggen want de dichters maken hun gedichten niet door wijsheid maar door
natuurlijke aanleg en inspiratie. zoals de waarzeggers en de orakelpriesters.
immers zeggen zij veel en mooie dingen. van die woorden weten zij niet wat ze
betekenen. en bovendien meenden de dichters door hun dichtkunst iets te weten
terwijl zij het niet wisten. en de wijsten van de mensen te zijn terwijl ze het
niet waren. dus ging ook ik daarvandaan weg terwijl ik meende dat ik wijzer was
dan de dichters.